Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


jansbeek

Jansbeek

De Jansbeek heet officieel Sint-Jansbeek, maar in de praktijk wordt het Sint vaak weggelaten. Hij wordt soms ook Sonsbeek genoemd en in de stad Stadsbeek.

De beek dankt zijn naam aan Johannes de Doper, de beschermheilige van de Ridderorde van Sint Jan.
Otto I, graaf van Gelre en Zutphen, had een deel van zijn grondbezit aan die Ridderorde geschonken (die liet op die grond - op wat nu het Jansplein is achter de huidige Koepelkerk- de Commanderie van Sint Jan bouwen). Een deel van de geschonken grond waren landerijen ten noorden van de stad. Daar stroomde de beek doorheen en kreeg in de volksmond al gauw de naam St. Jansbeek.

De Jansbeek is een sprengenbeek.

Hij heeft een verval van 35 meter over een lengte van bijna 3,5 kilometer. Over die lengte zijn zeker acht watervallen aanwezig. Het deel in de stad is ongeveer 800 meter lang.
De afvoer van de beek bedraagt zo’n duizend tot tweeduizend liter per seconde.

Hij is de grootste en ook de belangrijkste beek van de stad: aan deze beek is Arnhem ontstaan, er was grote bedrijvigheid en hij liep ook door de stadskern.

Wat is er te zien?

We volgen de loop van de Jansbeek

De bovenloop, buiten de stad(spoort)

De sprengkop

De Jansbeek begint bij de sprengkop, even boven de vijver van het kasteel Zijpendaal

De beek komt in die vijver uit.

De vijver van kasteel Zijpendaal

In 1663 kreeg de secretaris van de stad, Josias Harn, het recht het water dat zich in een moerassig gebied verzamelde, af te dammen en dit moeras te vergraven tot een visvijver. Die dam werd de latere Parkweg.
In 1803 ontwierp tuinarchitect J.P. Posth de slingervijver om het huis.
In 1863 haalde mr. W.G. Brantsen de Duitse landschapsarchitect Petzold naar Arnhem. Van hem is het ontwerp van het grand canalplugin-autotooltip__plain plugin-autotooltip_big Een grand canal is een statige waterpartij die onderdeel vormt van een Franse baroktuin; Door op een landgoed een grand canal aan te leggen wordt er een zichtas gecreëerd waardoor de diepte van de tuin en de grootsheid van het landgoed benadrukt worden. .en de vijver, zoals wij die nu kennen.

Op de plaats van de dam heeft een papiermolen gestaan (molen 1). Deze papiermolen werd nog in 1692 gebouwd en is al afgebroken in 1776.
Hij wordt naar de eigenaar ook de Naberman-molen genoemd.

De vijver heeft als begrenzing de Parkweg.

Waterram

Het water gaat hier met een duiker onder de weg door.
In de waterloop tussen de vijver van Zijpendaal en de Grote vijver is een waterram geplaatst. Bij die waterram wordt gebruik gemaakt van het hoogteverschil tussen de vijvers aan weerskanten van de Parkweg. Het water van de bovenste vijver wordt opgevangen in een reservoir; daar wordt door de druk van het water de lucht samengeperst totdat die ontsnapt; met die zo opgebouwde druk wordt er water door een buis geperst, die door het water van de grote vijver naar de fontein loopt en daar het water omhoog laat spuiten. De fontein werkt dus puur op waterkracht.

Het water komt via een rotspartij in de Grote Vijver.

De Grote Vijver

Deze vijver is van oorsprong een molenwijer, die in de 18de eeuw is vergroot.

Op het eiland midden in de vijver stond het Gulden Spijker, gebouwd in 1431 door Hertog Arnoud van Egmond en door (diens kleinzoon) hertog Karel van Gelre in 1524 verbouwd tot een heus jachtslot.

De Grote vijver is een ontwerp uit ongeveer 1815 van J.D. Zocher jr.

De vijver eindigt met de grote waterval.

De Grote waterval

De grote waterval is in 1821 gebouwd door baron Van Heeckeren, naar een ontwerp van J.D. Zocher jr.
Voor de bouw werden grote blokken steen aangevoerd, afkomstig zijn uit de omgeving van Ede en Kootwijk. De zwaarste heeft een gewicht van 7 ton, een zeldzame vondst in Nederland.

Baron van Heeckeren liet voor de bouw van de waterval de hier gelegen Gelderse molen (molen 2) afbreken. De molen was een oliemolenplugin-autotooltip__plain plugin-autotooltip_big Een oliemolen is een molen om uit oliehoudende zaden (raapzaad, koolzaad, aardnoten en lijnzaad) olie te persen. De molenaar op een oliemolen wordt meestal 'olieslager' genoemd. en later een korenmolen.
Het was mogelijk de oudste molen uit dit gebied want hij wordt al genoemd in de 13e eeuw.

Dan komen we bij een hangbrug.

De Hangbrug

De sierlijke hangbrug heeft kettingen van koperdraad.
De pylonenplugin-autotooltip__plain plugin-autotooltip_big Pylonen zijn de hoge constructies die dienen als drager van kabels van bijv hangbruggen. hebben kruisvormige vullingen met stervormige rozetten. Ook op de vierkante bekroningen zijn stervormige rozetten aangebracht. Het basement is op de hoeken versierd met ornamenten.
De koppen dragen aan de binnenzijde de bedrijfsnaam 'J.M. Traanboer Bakkerstraat te Arnhem', de smid die de brug in 1890 heeft gemaakt.

Oorspronkelijk was dit een ‘echte’ hangbrug: het loopdek hing aan verticale kabels die op hun beurt waren opgehangen aan twee hangkabels. Later is het dek vastgezet op stalen balken.

Rechts van de hangbrug loopt beekwater door een cascade.

Cascade

Rechts van de hangbrug ligt een moderne, uit keramiek gemaakte cascade, waar het water via geschakelde bekkens in golfpatronen naar beneden loopt.
Het water komt ondergronds uit de beek vóór de brug. En het loopt door in een zijstroom van de beek, vroeger de "bypass"plugin-autotooltip__plain plugin-autotooltip_big Als de molen stil gelegd moest worden voor onderhoud, kon het water zo om de molen heen geleid worden. van de molen.
De cascade is ontworpen door Joop Morsink van de dienst Gemeentewerken Arnhem en dateert van 1987.

De beek zelf valt op de kleine waterval verder naar beneden.

De kleine waterval

Over het bouwjaar van de kleine waterval zijn de meningen verdeeld, maar hoogstwaarschijnlijk is hij van na 1821, het jaar van overdracht van de hier gelegen molen door baron De Smeth aan baron Van Heeckeren.
In de waterval zijn - als je geluk hebt - onder de tafel twee marmeren zuilen te zien.

Hier lag de Bruininxmolen (al in 1470 in documenten vermeld), na 1636 naar de toenmalige eigenaar ook Sonsbeekmolen genoemd (molen 3).
Het was een korenmolen, later ook een eekmolenplugin-autotooltip__plain plugin-autotooltip_big Een eekmolen, (ook schorsmolen, runmolen, of barkmolen) is een molen die werd gebruikt om eikenschors, ook wel eekschors of bark genoemd, fijn te malen tussen de molenstenen. Van deze gemalen schors werd run gemaakt, door er water aan toe te voegen. Dit bevatte looizuur. Het werd gebruikt voor het looien van leer. .
Om de waterval te maken werd de molen door een van de Van Heeckerens afgebroken.

Na de kleine waterval komt de Zwanenbrug, die toegang geeft tot het Sonsbeekpaviljoen.

De Zwanenbrug

In het midden van het smeedijzeren hekwerk van de brug bevindt zich een en face geplaatste zwaan met uitgeslagen vleugels, geflankeerd door open panelen met horizontale regels en en profiel geplaatste zwanen, die aansluiten op de brugpijlers. Deze zwanen zijn gericht naar het midden van de brug. De zwanen zijn wit geschilderd en hebben een gele snavel met zwarte knobbel. De brugpijlers zijn van natuursteen. Zij lopen naar boven toe taps toe en hebben aan de “landzijde” een balustervormige versiering.
Ook van deze brug is (zoals ook van de hangbrug) het smeedwerk geleverd door Traanboer, naar ontwerp van Gemeentewerken Arnhem.
De brug dateert uit 1902 en is geslagen om de bereikbaarheid van het Sonsbeekpaviljoen en de - toen nieuw gebouwde - Theeschenkerij te vergroten.

Hier (in de buurt van de huidige Zwanenbrug) heeft het Zilveren Spijker, ook wel de “cleynen spycker”, gestaan. Het was een buitenverblijf van hertog Karel van Gelre.
Het stond op een eiland in een vijver, waarschijnlijk ongeveer op de plek waar nu het grasveld is (destijds strekte zich de huidige Fonteinvijver tot daar uit).

Verderop ligt het Watermuseum, gevestigd in de Agnietenmolen

De opgeleide beek

Op weg naar het Watermuseum is duidelijk te zien dat de beek hoger ligt dan de weilanden ernaast, “opgeleid” is. Zo is het water op de hoogte die nodig is om de volgende molen aan te drijven.

Agnietenmolen, ook Begijnenmolen genoemd (nu het Watermuseum)

De Begijnenmolen (molen 4) wordt al in 1404 als korenmolen vermeld.
In de 16e eeuw was hij in bezit van het Agnietenconvent.

Van de molen bestaat alleen nog het molenhuis. Het gaande werk is in 1913 afgebroken.
In 1993 werden - aan de achterkant van het gebouw - een nieuwe molengoot en een bovenslag-plugin-autotooltip__plain plugin-autotooltip_big Bij een bovenslag-waterradmolen wordt het water door een goot geleid en valt het daaruit ongeveer 2,5 meter naar beneden op de schoepen van het rad. Het gewicht van het water en de valenergie samen zorgen voor de aandrijving van het rad. waterrad aangebracht.
Dat waterrad is overigens in 2015 vervangen (het oude rad staat naast de ingang van het Watermuseum). Het nieuwe rad is gemaakt en geplaatst door vrijwilligers van werkplaats “De Helling”
Tot voor kort had dit rad alleen een visuele functie. Sinds 2020 wordt met de waterkracht elektriciteit opgewekt (het vermogen in de zomer is ca. 500 W, in de winter kan dit oplopen tot 800 - 1.000 W; de verwachte jaaropbrengst is 3.500 kWh). Bezoekers kunnen ermee hun elektrische fiets opladen.

Vanaf 1913 had de Nederlandse Heidemaatschappij (nu Arcadis) hier een forellenkwekerij (in het aquarium dat zij daarvoor bouwden, is nu de cafetaria van het museum). De kwekerij is na 1967 tijdelijk voortgezet door een werknemer. Daarna zijn er nog forellenvijvers geweest, waar men als sport zelf kon hengelen.
De vijvers lagen tussen de Begijnenmolen en de Witte Watermolen.

In 2002/2003 is het molenhuis verbouwd en is er het Watermuseum in gevestigd.
Meer informatie over deze locatie is hier te vinden.

Stroomafwaarts van de Begijnenmolen ligt de Witte Watermolen.

De Witte Watermolen

De Witte Watermolen is een korenwatermolen uit 1460 in Saksische stijl, gebouwd in opdracht van de Benedictijnerabdij van het Sint Salvatorklooster in Prüm (molen 5).
Het is de enige molen op de Jansbeek die nog functioneert overeenkomstig zijn oorspronkelijke doel, het malen van graan tot meel. Dat kan je er dan ook kopen.
De Witte Molen is een bovenslag-plugin-autotooltip__plain plugin-autotooltip_big Bij een bovenslag-waterradmolen wordt het water door een goot geleid en valt het daaruit ongeveer 2,5 meter naar beneden op de schoepen van het rad. Het gewicht van het water en de valenergie samen zorgen voor de aandrijving van het rad. Het vermogen van zo’n installatie is miniem in tegenwoordige termen: circa 1,5 paardenkracht.waterradmolen.
Aan het waterrad is een houten as bevestigd, die in de molen de koningsspil aandrijft. Deze brengt de beweging over naar de bovenste molensteen, de lopersteen. De onderste steen, de liggersteen, ligt stil. Het koren wordt gemalen door de wrijving tussen de twee stenen.

De molenschuur, vroeger de boerderij van de molenaar, dateert uit de 18e eeuw. Het is een Saksisch hallenhuisplugin-autotooltip__plain plugin-autotooltip_big Een hallenhuis is een langgestrekt, driebeukig gebouw met de deel in het midden en de stallen aan weerszijden. In het voorste gedeelte bevindt zich doorgaans het woongedeelte, daarachter is dan de deel met de stallen, die van het voorhuis wordt afgescheiden door een brandmuur. .
Het is nu het bezoekerscentrum Molenplaats Sonsbeek.

Het water van de beek stroomt verder; de beek kruist de Sonsbeekweg

Wasserijen

Vóór de Sonsbeekweg lagen een aantal kleine watermolentjes waarmee professionele wasserijen de was deden voor de gegoede burgerij van Arnhem. De was werd daarna gedroogd en gebleekt op de naastgelegen grasvelden.

Sonsbeekweg

De Sonsbeekweg dateert van 1825 - 1830. De weg werd met een bakstenen brug over de beek geleid. Deze vroeg 19e-eeuwse brug werd opgenomen in het stratenplan van de Transvaalwijk van rond 1905.

Historisch bezit vernield en … hersteld
In 1964 werd de Sonsbeekweg verbreed voor het busverkeer. Daarvoor werd de brug gesloopt en de beek bij de De la Reystraat gedempt en ondergronds gebracht.

De brug is, door uitvoering van het Arnhemse Waterplan, in 2004/05 in de oorspronkelijke vorm teruggebracht. Het is nu weer een eenvoudige bakstenen brug op vier muren met daartussen halfronde duikers, met muurankers en een hardstenen afdekplaat op de balustrade.

De la Reystraat

Ook de beek in de De la Reystraat is in 2005 weer bovengronds gehaald. En de bruggen in de Cronjéstraat en de Sonsbeeksingel zijn in oude luister hersteld.

Onder de brug in de Cronjéstraat is halverwege het brugdek en de waterspiegel een hardstenen waterbekken geplaatst. Hierdoor ontstaat een kleine waterval. Deze herinnert aan de Prümer molen (molen 6), die hier gestaan heeft.
In 1417 wordt melding gemaakt van deze molen door de rentmeester van de bezittingen van de abdij te Prüm.
Het was een waterkorenmolen maar ook een eekmolenplugin-autotooltip__plain plugin-autotooltip_big Een eekmolen, (ook schorsmolen, runmolen, of barkmolen) is een molen die werd gebruikt om eikenschors, ook wel eekschors of bark genoemd, fijn te malen tussen de molenstenen. Van deze gemalen schors werd run gemaakt, door er water aan toe te voegen. Dit bevatte looizuur. Het werd gebruikt voor het looien van leer. en een pelmolenplugin-autotooltip__plain plugin-autotooltip_big Een pelmolen is een molen waarin gerst tot gort (en later rijst) gepeld werd, het kaf (de niet-eetbare schil) van de graankorrel werd gescheiden. .
In 1900 werd de molen afgebroken bij de aanleg van de Transvaalwijk.

In de tijd van de aanleg van de Transvaalbuurt werd dit gedeelte van de beek Modderrivier genoemd, niet omdat de beek zo modderig was, maar naar de Modderrivier in Oranje-Vrijstaat, waar de boerengeneraals Cronjé en De la Rey slag hadden geleverd tegen de Engelsen.

De bruggen zijn - de eerste keer - gebouwd in 1908 door Gemeentewerken Arnhem.
De brug in de Sonsbeeksingel is maar een halve brug, want hier verdwijnt het water van de beek in het schoonwaterriool.

Via die buis gaat het water van de Jansbeek naar de Lauwersgracht, waar het vlakbij Musis met kracht naar buiten stroomt. Van wat nu behandeld wordt, is dus weinig tot niets meer te zien.

Voordat de beek de stad in stroomde, lag er (tussen wat nu is de spoordijk en de Jansbuitensingel) nog de Sint-Jansmolen (molen 7). Deze molen was al in 1281 bekend en is in 1822 afgebrand.
Het was aanvankelijk een korenmolen, werd eerst omgebouwd tot papiermolen en later gebruikt als run- of eekmolen.
Resten van molengebouwen bevinden zich nog in de grond.

Vroeger in de stad

Heel vroeger stroomde de Jansbeek ongehinderd de stad in.

Toen er verdedigingswerken waren aangelegd en de Jansgracht nog als verdedigingsgracht rond Arnhem lag, stroomde de beek via deze gracht en daarna door een sluisje (onder de Lippertstoren) naar de Bovenbeekstraat.
Dit sluisje was een zwakke schakel in het verdedigingswerk. Hertog Karel van Gelre liet daarom al in 1515 de Lippertstoren afbreken en vervangen door een stevig rondeel die zijn naam heeft gekregen, de Geldersetoren, en voor de beek een gemetselde overspanning onder de toren door, met sponningen voor sluizen.

Door de stad liep de beek dan tot ver in de 19e eeuw als open water, zij het op diverse plekken overkluisd.

Bedrijvigheid in de stad langs de beek

In de Bovenbeekstraat lag aan de Jansbeek (zelfs in 1835 nog ) de Binnenmolen (molen 8), een korenmolen die al bekend was in 1291. Ook bij deze molen was het verval van de Jansbeek groot genoeg (2,5 meter) om een bovenslagrad aan te drijven.
Sinds 1850 is de molen ‘vertimmerd’ tot schoolgebouw, later politiebureau. Dit gebouw is in 1970 afgebroken.

Er waren ook andere industriële activiteiten in de stad die gebruik maakten van het beekwater: ververijen en weverijen, leerlooierijen (de naam Looiersgracht herinnert daar nog aan; deze gracht werd pas na de Tweede Wereldoorlog gedempt) en bierbrouwerijen.

Een smerige beek

Die bedrijvigheid had ook een negatieve kant. Zij zorgde voor een enorme vervuiling van de beek.
Leerlooierijen vervuilden de beek enorm door het gebruik van stoffen als urine en kalk en honden- en duivenmest om vet en haar op te lossen en het leer zacht te maken.
Een opmerking terzijde: en dan te bedenken, dat benedenstrooms van de leerlooierijen in de Oeverstraat een bierbrouwerij was gevestigd.
Wasserijen loosden er hun vervuilde water.
Bij de Willemskazerne werden de paarden met het water uit de beek gewassen.
Slachterijen loosden er bloed in en dierlijk afval werd erin geworpen.
Stallen van varkens, geiten en andere dieren bevonden zich boven of bij de beek.

Ook de Arnhemse burgers droegen hun steentje bij:
Iedereen deed zijn behoefte in het water of liet er zijn secreet op uitlopen.
Ook de as van kachels en fornuizen werd in de beek gegooid.
En talloze riolen liepen erop uit.

En dan viel er ook nog veel blad in de beek en rotte daar weg.

Ofschoon het stadsbestuur toezag op het onderhoud van de beken en de burgers verplicht waren de beek te onderhouden waar die langs hun erf liep, vervuilde de beek enorm.
De slechtste buurten lagen in de Weerdjes, buiten de stadsmuur, tussen de Langstraat en de huidige Weerdjesstraat. Wie hier woonde had zeker geen lang leven: er was gebrek aan licht, aan lucht en aan schoon water en overal zweefden ziektekiemen.

Het einde van de beek in de stad

In 1870 kreeg prof. Henket, civiel ingenieur en hoogleraar in Delft, opdracht van de gemeente Arnhem om een rioolstelsel te ontwerpen.
Hij beval aan dat alle afval – ook fecaliën - via tonnen, dus droog, zou worden afgevoerd. En omdat de mens nu eenmaal zwak is en de gemakkelijkste weg zoekt, beval hij ook aan om al het beekwater in de stad door een schoonwaterriool af te voeren naar de Rijn.
Op deze aanbeveling en de voortgaande vervuiling is de beek uit de stad verdwenen. Het water stroomde voortaan, buiten de binnenstad om, via de Lauwersgracht naar de Rijn.

De beek terug in de stad

Na 156 jaar uit de stad verdwenen te zijn geweest, is de Jansbeek in 2017 weer “boven water gebracht”. Uit de Lauwersgracht wordt water opgepompt en door een duiker geleid naar de Beekstraat. Daar, bij de Catharinaplaats, stroomt het uit in de Jansbeek nieuwe stijl.
Het ontwerp van de beek is van Buro Poelmans Reesink, landschapsarchitecten.

De beek is niet als continue lijn boven water gehaald, maar in fragmenten. Op verschillende plekken loopt hij onder de grond.
Zo zijn, net als in park Sonsbeek, diverse waterplekken ontstaan met elk een eigen sfeer; per gedeelte van de beek zijn de oevers anders afgewerkt; ook het metselwerk is in verschillende verbanden uitgevoerd.
En is ook bereikt dat de beek werkt zoals bedoeld, als verbindend element tussen de noordelijke en zuidelijke binnenstad, en niet als barrière voor voetgangers en fietsers.

Er is ruimte gecreëerd voor waterplanten en bomen. Onder de bruggen zitten nestkastjes voor de grote gele kwikstaart. En speciaal voor de eenden zijn er op verschillende plekken trappetjes in de kademuren gemetseld.

Net als destijds ligt de beek in een goot van gemetselde steen; het plaveisel van de straat loopt als het ware door in het beekprofiel. Door veroudering van materialen zullen daar mossen en varens op gaan groeien.
Er is veel aandacht besteed aan de detaillering van het metselwerk (dat stelde hoge eisen aan het vakmanschap van de metselaars!).

De balustrades langs de beekloop zijn zo ontworpen dat je er lekker overheen kunt hangen. De brugleuningen wijken juist naar buiten, om beter zicht op de beek te hebben.

Beekstraat

De Sint Jansbeek in de binnenstad heeft geen natuurlijke oevers, maar er is toch volop ruimte voor flora en fauna. In de Beekstraat en ook het begin van de Broerenstraat ligt langs de beek een beplantingsstrook met waterplanten, zoals zegge, gele lis en lisdodde.

De beek wordt hier opgesierd door de Regenboog.

Waar nu het politiebureau in de Beekstraat is, heeft de Hertogelijke watermolen (molen 9) gestaan.
De molen heeft deze naam gekregen omdat hij kennelijk eigendom is geweest van jonkvrouw Maria van Gelre, de zuster van graaf Renaud I (Reinald) van Gelre en Zutphen. Zij had daar een stuk grond in bezit, dat zij met een watermolen in 1299 geschonken heeft voor het stichten van een gasthuis.

Voor het stadhuis gaat de beek met een hoek van 90° rechtsom door de Broerenstraat. Daarmee volgt de beek van nu niet zijn oude loop. Vroeger maakte de beek pas bij de Markt een draai van 90° naar het westen en liep hij parallel aan de Rijn, waar hij via de Molenkom - bij de Vossenstraat - uitmondde in de Rijn. Daar lag ook de Slijpmolen (molen 10)

Jonas Daniel Meijerplaats

Op de Jonas Daniel Meijerplaats bij de Eusebiuskerk is de beek in een pleintje gevat met een hoge linker- en een lage rechteroever.
Voor de hoge oever zijn oude stenen gebruikt, die ooit onderdeel waren van beekoverkluizingen en de stadsmuur. Ze zijn gevonden bij opgravingen voor de bouw van Rozet in de Oeverstraat. Deze stenen zijn kalkrijk waardoor er varens in kunnen groeien.

Kerkhof

De Jansbeek loopt hier dwars over het kerkhof dat hier tot 1783 was. Daar werd vooral het arme segment van de Arnhemse bevolking begraven: in de begrafenisboeken worden wel namen genoemd, maar graven zijn niet gemarkeerd.
Een laag muurtje scheidde het kerkhof van de steeg ernaast: de Kneckelsteghe.
In 1783 was het kerkhof vol. Toen de eerste overledene buiten de stadsmuren begraven zou worden ontstond er een volksoproer, dat dagen duurde; buiten de stadsmuren worden immers alleen misdadigers begraven. Met het weer opgegraven lijk is door de stad gezeuld.
In de zomer van 2017 hebben hier uitgebreide opgravingen plaats gevonden. Er zijn toen zo'n 700 skeletten gevonden. Die zijn honderden jaren oud, uit het midden van de 14e eeuw tot het begin van de 19e eeuw.
De gevonden resten zijn tijdelijk voor onderzoek beschikbaar gesteld aan de universiteit van Leiden. Als ze terugkomen worden de skeletten naast de toren van de Eusebiuskerk in een nieuw graf teruggeplaatst.

De Adelaarsbrug

Bij filmtheater Focus ligt de Adelaarsbrug een geschenk van Vitesse ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan.
In de leuning van de brug is een adelaar verwerkt - als in het logo van Vitesse en tevens een verwijzing naar de Zwanenbrug.

De Gildebank

Even verderop staat aan de linkerzijde van de beek de Gildebank, geschonken door ’t Gilde bij de opening van de beek.

Nieuwstraat

In de Nieuwstraat zijn trapterrassen gemaakt en verloopt de beek van smal naar breed en dan weer naar smal, met een diepe insnijding richting Rijnkade.

Het eindpunt, via een waterval naar de Rijn

Aan het einde van de Nieuwstraat wordt het water via een waterval in de Rijn gestort.
Over trappen kun je naar het lage deel van de kade lopen waar, na de waterval, een klein bassin ligt.

Wat is verder het weten waard?

Voeding van de Jansbeek

De Jansbeek wordt gevoed door diverse bronnen in Zijpendaal en Sonsbeek.
Hij begint bij de sprengkop even boven de vijver van het kasteel Zijpendaal.
Het gebied tussen deze vijver en de Parkweg was oorspronkelijk moerasgebied (de Parkweg werd ook het Waterstraatje genoemd). Hier sijpelt water vanuit de nabijgelegen Waterberg naar toe. De namen Sypendal en Waterberg zijn veelzeggend in dit verband.
Bij de Grote vijver wordt de beek gevoed door een kleine spreng in een dal dwars op de Jansbeek aan de noordoostzijde van de vijver.
Ook krijgt de Jansbeek water van natuurlijke kwelplekken, bronnen waar spontaan water uit de grond opwelt, bijv bij de Karpervijver.

Molens aan de Jansbeek

In de loop van de tijd hebben er veel molens op de beek gestaan. De Sint Jansbeek was in de middeleeuwen de belangrijkste molenbeek van de Veluwe. Vóór 1300 stonden er al korenmolens, in 1500 waren dat er zes. In totaal hebben aan de Jansbeek tien watermolens gestaan (ze worden hierboven beschreven):

  1. Bovenste Papiermolen, naar de eigenaar ook de Naberman-molen genoemd (waar nu de Parkweg is)
  2. Gelderse Molen (waar nu de grote waterval is)
  3. Sonsbeekmolen of Bruininxmolen (waar nu de kleine waterval is)
  4. Agnietenmolen of Begijnenmolen (nu het Watermuseum)
  5. Witte Molen (nu het bezoekerscentrum Molenplaats Sonsbeek)
  6. Prümermolen (waar nu het Bothaplein is)
  7. Sint-Jansmolen (bij de spoordijk)
  8. Binnenmolen (waar nu de Bovenbeekstraat is)
  9. Hertogelijke watermolen (waar nu het politiebureau in de Beekstraat is)
  10. Slijpmolen (waar nu de Vossenstraat / Molenkom is)

Van bedrijventerrein naar een park

Vanaf 1700 werd het gebied omgevormd tot de fraaie buitenplaats zoals wij die nu kennen, met riante vijvers en waterpartijen.

Dat begon met enkele watervalletjes en fonteinen door de Arnhemse burgemeester Willem van Bayen, die in 1720 eigenaar was geworden van Zypendaal.
In de 18e en 19e eeuw zijn ,vooral door de baronnen De Smeth (eigenaar van 1806 – 1821) en Van Heeckeren van Enghuizen (eigenaars van 1821 – 1897), de vijvers aangelegd als verfraaiingen van het landgoed. In park Sonsbeek zijn die vaak ontstaan als vergroting van wijers.
De watermolens verdwenen geleidelijk en werden vaak vervangen door een waterval.

Bij deze ontwikkeling was van belang dat tijdens de Industriële Revolutie in de 19e eeuw het water geleidelijk zijn betekenis als krachtbron verloor. Daardoor waren het sprengensysteem en de molens een interessant uitgangspunt om het gebied om te vormen tot een park met beken, vijvers, weiden en boomgroepen.

Jansbeek boven water

Vooral de Stichting Jansbeek boven Water heeft zich beijverd om de Jansbeek terug in de stad te brengen.
Dat is al aardig gelukt, eerst bij het deel in de De la Reystraat (2005) tussen de Sonsbeekweg en de Sonsbeeksingel, en uiteindelijk in de stad zelf (december 2017).
De stichting is hiermee niet tevreden. Zij streeft ernaar om de Jansbeek over zijn gehele lengte boven de grond te krijgen. Het deel tussen de spoordijk en de Beekstraat is nog steeds onzichtbaar en dat moet veranderen meent de stichting.
De Stichting Jansbeek boven Water is opgericht in 1999.

De Jansbeek nieuwe stijl, niet alleen mooi en historisch gezien interessant

Verbinding

Het historische noordelijke deel van de binnenstad en de wederopbouwarchitectuur in het zuidelijke deel is lang als een soort barrière ervaren Aan dat verschil en het maken van verbinding is de laatste tijd veel gedaan. Het bovengronds halen van de Sint Jansbeek is een sterk in het oog springend deel daarvan.
De beek verbindt het noordelijke deel van de binnenstad met het zuidelijke deel en versterkt tegelijkertijd de relatie tussen de stad en de Rijn.

Duurzaamheid

De beek bevordert de biodiversiteit door de ruimte voor flora en fauna.
Ook zorgt de beek voor verkoeling in de stad. Tijdens warme zomerdagen zorgt stromend water voor verkoeling van 1 tot 3 graden.
En verder helpt het nieuw aangelegde deel in het centrum om de gevolgen van extreme regenval op te vangen. Door extra water op te pompen uit de Lauwersgracht kan het waterpeil daarvan worden verlaagd, zodat extra water kan worden geborgen. Dat is met name belangrijk voor het laaggelegen Spijkerkwartier. Vooral in de Spijkerstraat, tussen de Boekhorstenstraat en de Eusebiusbuitensingel, treden nogal eens overstromingen op als gevolg van de steile hellingen ter plaatse.

Literatuur / Websites

  • Ton Burgers, Watermonumenten, Arnhemse Monumentenserie deel 23 (2010)
  • Jan Vierdag, Johan Wolthuis e.a., Sint Jansbeek te Arnhem – Levensader van een stad (2018)
  • G.B. Jansen, Arnhemse molens en hun geschiedenis (1999)
jansbeek.txt · Laatst gewijzigd: 2024/02/24 13:51 door wim