Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


lexicon

Verklaring van gebruikte termen

Architraaf

Een architraaf is de onderste dragende balk in het hoofdgestel.
De architraaf werd voornamelijk gebruikt in de bouwkunst uit het Midden-Oosten, de Griekse en Romeinse architectuur. Een bekend voorbeeld van architraafbouw is het Parthenon in Athene.

Attiek

Een attiek is een (meestal versierde) verhoging bovenop de kroonlijst van een gevel, die het dak aan het oog onttrekt.
Soms worden er ook beelden op of in de attiek geplaatst.]]

Bakgoot

Er zijn verschillende soorten dakgoten. De bakgoot is er een van. Het is een dakgoot in een rechthoekige vorm met een platte bodem. Dit is de meest traditionele vorm van een dakgoot die het meeste voorkomt.

Baluster

Een baluster is een sterk geprofileerde zuil of spijl. Balusters zijn doorgaans onderdeel van een balustrade. Ze zijn meestal gemaakt van hout, gietijzer of beton.

Bogen

In de bouwkunst worden veel soorten bogen gebruikt. Een aantal daarvan zijn beschreven op een afzonderlijke pagina.

Cannelure

Een cannelure is een verticale groef in een zuil.

Cartouche

Oorspronkelijk was een cartouche een wapenschildje op een schilderij of beeldhouwwerk waarop een tekst werd aangebracht. In de zestiende eeuw werd het een populair versieringsmotief, waarbij de omlijsting bestaat uit omkrullende uitsteeksels en krullen.

Casement

Een casement is een verdiept paneel of veld, vaak in metselwerk.

Console

Een console of kraagsteen is in de bouwkunde een vooruitspringend of uitkragend constructiedeel aan een kolom of wand. Een console dient om het gewicht te kunnen dragen van balken, gewelfribben, kroonlijsten, balkons e.d. (hij brengt het gewicht daarvan over op die kolom of wand).
Consoles en kraagstenen zijn net als kapitelen blikvangers bij een constructie. Ze zijn dan ook vaak uitbundig versierd. In de architectuur is de decoratieve functie soms minstens zo belangrijk als de bouwtechnische.

Daktypes

Zadeldak
Een zadeldak bestaat uit twee tegen elkaar geplaatste hellende dakschilden die elkaar in de nok snijden.
- Als de dakschilden ongelijk van lengte zijn, spreken we van een mank of asymmetrisch zadeldak.
- Als de dakschilden parallel aan de voorgevel lopen, spreken we van een dwarsdak.

Schilddak
Een schilddak bestaat uit vier schuine dakvlakken die bij elkaar komen in een nok. De voor- en achterkant van het dak lopen schuin af, waardoor er geen verticale gevels (zoals bij een zadeldak) zichtbaar zijn. Dit maakt het dak sterker en meer aerodynamisch. Er zijn verschillende varianten van het schilddak, zoals:
- Gewoon schilddak, vier gelijke dakvlakken die samenkomen in een nok
- Afgeknot schilddak, een variant waarbij de bovenkant van het dak is afgeplat, wat een bredere dakconstructie oplevert

Mansardedak
Bij een mansardedak is het onderste deel van de dakvlakken steiler dan het bovenste deel, waardoor een knik, een gebroken daklijn ontstaat. Dit type dak is ook wel bekend als een gebroken dak of Franse kap. Het is vernoemd naar de Franse architect François Mansart, die het veel gebruikte in de 17e eeuw.

Wolfskap
Een wolfskap is een dak met afgeschuinde kanten aan de korte zijden, de wolfseinden.

Ezelsrug

Een ezelsrug is een schuin aflopende afwaterende muurafdekking die vaak toegepast wordt bij tuinmuren, maar ook bij andere gevelvlakken. Door de vorm kan het regenwater gemakkelijk van het metselwerk aflopen.

Fries

Een fries is een horizontale band met schilder- of beeldhouwwerk of reliëf, metselwerk of mozaïek e.d. om een muurvlak aan de bovenzijde te begrenzen of om het in te delen.

Fronton

Een fronton is de bekroning van een gevel, venster of ingang. Het heeft de vorm van een driehoek of segment.
Het fronton wordt aak in de voorgevel gebruikt om de ingangspartij te benadrukken.
Een frontons is een typisch classicistisch ornament.

Geleding

Geleding is de benaming voor de naast of boven elkaar liggende bouwdelen die vaak door in- of uitspringen van elkaar verschillen. Geledingen hebben vaak tot doel de opbouw van het bouwwerk aan te geven of het gebouw te accentueren. Geleding komt vaak voor bij een toren of een omvangrijk gebouw.

Granulaat

Granulaat is het materiaal in korrelvorm dat na het vermalen (granuleren) ervan ontstaan is.

Hoofdgestel

Een hoofdgestel is een breed, voornamelijk horizontaal samengesteld lijstwerk als bovendeel van een gevel.
Een hoofdgestel als klassieke of classicistische bekroning bestaat globaal (van boven naar onder) uit de onderdelen kroonlijst, fries en architraaf.
Het rust met de architraaf op de kapitelen van de onderliggende zuilen.

Kalf

Een kalf heeft binnen de bouwkunde meerdere betekenissen, onder meer:
* een horizontale dorpel die een erboven gelegen deel scheidt van een eronder gelegen deel (bijv de balk tussen een deur en een bovenlicht)
* een schuin verbindingsstuk in een balkgebint of dakconstructie.

Kapiteel

Een kapiteel of kopstuk is de bekroning, kopstuk of bovenbeëindiging van een zuil, pijler of pilaster, in de regel om de last of kracht op een smaller draagvlak over te brengen, veelal voorzien van beeldhouwwerk.

Kapitelen kunnen naar hun vorm worden onderverdeeld in
* tektonische kapiteel: kapiteel met een abstracte geometrische vorm
* bladkapiteel of bladwerkkapiteel: kapiteel met gestileerde bladeren
* iconisch kapiteel: kapiteel waarop dieren en/of mensen zijn afgebeeld.

Lambrequin

Een lambrequin, ook wel lambrekijn of lamberkijn genoemd, is een soort volant die wordt toegepast als een over de rand geplooide en/of getande versiering onder een dakrand en boven ramen of deuren. Ze worden versierd met allerlei plantaardige of geometrische vormen.
We zien lambreguines uitgevoerd in hout, metaal maar ook als stucwerk.

Latei

Een latei is een balk van natuursteen, beton, hout, staal, rvs e.d. die dient om de boven een muuropening rustende belasting op te vangen en door te geven (af te dragen), dus een draagbalk boven gevelopeningen.

Leien daken

Veel daken van grote gebouwen zijn gedekt met leien. Meer informatie daarover is opgenomen op een afzonderlijke pagina.

Lijsten

Een lijst is een uitspringende strook of rand, meestal voorzien van een profilering. Wanneer er geen profilering aanwezig is spreken we van een band.
Aan een gebouw zijn diverse lijsten en banden te ontdekken, deze lijsten of banden zijn er als regel voor verfraaiing, als overgang tussen twee verschillende materialen of als beëindiging of bekroning van een element of tussen twee verschillende vlakken, zoals een gevel en een dakvlak.

Er zijn verschillende soorten lijsten:
* cordonlijst of cordon, een uitspringende lijst aan een gevel, bijv gebruikt om de verdiepingen te markeren
* daklijst, een lijst boven aan een muur en aan de dakvoet van een dak
* kroonlijst, de bovenste geprofileerde rand van een hoofdgestel
* waterlijst, een uitspringende rand met een hellend bovenvlak (afzaat), waarlangs het hemelwater wordt afgevoerd
* windveer, een (vaak) houten lijst langs een schuin dakvlak, die ervoor zorgt dat wind en regen niet onder de dakbedekking kunnen komen.

Liseen

Zie de omschrijving van de pilaster

Maaswerk

Maaswerk, traceerwerk of tracering is de stenen versiering in geometrische patronen in het boogveld van gotische vensters en nissen.
Soms is ook een muurvlak van maaswerk voorzien, bijvoorbeeld de topgevel boven een gotisch venster.

Metselverbanden

Er zijn verschillende metselverbanden Een aantal daarvan zijn beschreven op een afzonderlijke pagina.

Mezzanino

De mezzanino is een lage, halve of tussenverdieping
* meestal tussen de begane grond en de eerste verdieping van een gebouw, maar soms tussen andere verdiepingen (ook: entresol)
* maar ook wel direct onder de daklijn, dan vaak voorzien van kleine liggende rechthoekige, ovale of vierkante vensterlichten.

Overhoeks

Overhoeks wil zeggen diagonaal, onder een hoek geplaatst.

Penant

Een penant is een bouwkundige term die in twee betekenissen gebruikt wordt: ten eerste als een muurdam, een smal muurvlak tussen twee gevelopeningen (zoals ramen of deuren), en ten tweede als een steunpilaar in het fundament van een gebouw.

Pilaster

Een pilaster (ook wel muurpijler, halfpijler of wandpijler) is een rechthoekige muurverzwaring die - minder dan zijn breedte - voor de gevel uitsteekt.
Een pilaster heeft geen dragende functie en is dus decoratief.

De pilaster heeft vaak de kenmerken van de klassieke zuilen en heeft dan een kapiteel, cannelures in de schacht en een basement.
Als hij weinig uit de muur vooruit springt en basement en kapiteel ontbreken, spreken we van een liseen.

Piron

Een piron is een ornament op een markant punt van een bouwwerk, vaak in de vorm van een taps toelopende zuil met een of meerdere bolvormige figuren (bolpiron).

Polychroom

Polychroom betekent: bestaande uit verschillende kleuren, meerkleurig.
Het woord komt van het Grieks: poluchrōmos (πολυχρωμος), polu = veel, chroma = kleur.

Profielsteen

Een profielsteen is een baksteen die een profiel heeft dat anders is dan dat van de gebruikelijke baksteen. Bijna altijd is het uiterlijk van het profiel de belangrijkste reden van om ze te gebruiken.

Relieken

Een reliek - ook wel relikwie - is een overblijfsel van het lichaam van een heilige, of een voorwerp dat met een heilige in aanraking is geweest, waaraan wonderdadige kracht wordt toegekend.

Risaliet

Een risaliet of risalerend geveldeel, ook wel gevelvoorsprong, is het gedeelte van een gevel dat over de volle hoogte naar voren springt ten opzichte van de rest van de gevel. Het woord is afkomstig van het Italiaanse risalto (uitbouw).
Een risaliet in het midden van de gevel is een middenrisaliet, waarin vaak de ingangspartij is verwerkt.
Een risaliet op de hoek noemt men een hoekrisaliet.
Door het toepassen van een risaliet krijgt de gevel van een gebouw een geleding, meer reliëf en schaduwwerking.

Schoor

Een schoor is een schuine balk die er voor zorgt dat een constructie stijfheid krijgt. Zonder schoren zouden veel constructies maar gammel zijn. Schoren verdelen de krachten op een betere manier.

Speklaag

Een speklaag (ook wel band of spekband) is in de bouwkunst een horizontale versiering in een gevel. Vaak is het een doorlopende lichtgekleurde horizontale strook van baksteen of natuursteen, aangebracht tussen de normale lagen baksteen. Een speklaag wordt meestal gebruikt om voor wat meer afwisseling of levendigheid te zorgen in een gevel.
De naam verwijst naar varkensspek, dat hieraan doet denken: een rode basis van vlees met een witte laag vet erop.

Spiegel

Een spiegel is een veld dat in een omlijsting is gevat.

Studio

Een studio, ook wel een eenkamer-appartement genoemd, is een zelfstandige woonruimte die bestaat uit één enkele kamer. Deze kamer combineert woon-, slaap- en keukenfuncties, vaak met een aparte badkamer. Studio's zijn meestal compacter dan reguliere appartementen en hebben vaak een oppervlakte tussen de 15 en 35 vierkante meter.

Travee

Een travee van een gevel is een deel van de gevel dat door de gevelindeling als een eenheid is te zien, meestal door de verdeling in steunpunten (zuilen, kolommen). We spreken eigenlijk alleen van een travee als er meer van die eenheden zijn.

Een travee van een gewelf is het gewelfdeel dat zich tussen twee verticale elementen bevindt, bijvoorbeeld bij een kerk het gewelfvlak tussen twee bogen (interieur) of twee steunberen (exterieur), maar bij moderne bouw tussen twee kolommen.

Verblendsteen

Een verblendsteen is een zeer gladde, holle baksteen met scherpe randen en perforaties. Hij wordt gemaakt van een vette kleisoort. Hij glanst als de zon er langs schijnt.
De onverglaasde, gladde verblendsteen heeft in het algemeen uitgesproken kleuren, witgeel tot geel en rood. Verblendstenen zijn ook verglaasd te verkrijgen, dan in meer kleuren.

Verkropping

We spreken van een verkropping als bijvoorbeeld een kroonlijst enigszins naar voren springt op de plek waar zich in de gevel een risaliet of pilaster bevindt.
Andere benamingen voor verkropt zijn: verstekt, omgetrokken en (om)gekornist.

Vierpas

Een vierpas wordt gevormd door vier in kruisvorm opgestelde cirkelbogen die elkaar raken. Soms wordt de vierpas als geheel omgeven door een grote cirkel of ovaal.
Het is een gotisch geometrisch motief van een klaverbladachtig maaswerk dat toegepast wordt in venstertoppen, nissen, borstwering, friezen e.d.

Vlaamse gevel

Een Vlaamse gevel is een “dakkapel” (dakerker) met venster waarbij de voorgevel van de dakkapel in hetzelfde vlak ligt als de gevel van het gebouw; de voorgevel van het gebouw loopt dus door in die van de dakerker. De gootlijst wordt normaliter doorbroken met de Vlaamse gevel.

Voegen

Het voegwerk van de muren is technisch van belang (waterdichtheid), maar heeft ook effect op de uitstraling van de muur.
Er zijn nogal wat verschillende soorten voegen. We noemen enkele daarvan.

Bij de knipvoeg of geknipte voeg steekt het voegwerk voor het metselwerk uit. Een knipvoeg geeft door zijn manier van plaatsing een ruim effect aan je muren. Het voegwerk benadrukt de strakke lijnen van je muren. Omdat knipvoegen een uniek uiterlijk hebben, passen ze goed bij grachtenpanden en monumentale panden.

De snijvoeg heeft dezelfde vorm als de knipvoeg, maar steekt niet voor de bakstenen uit.Een snijvoeg geeft een ingetogen uitstraling aan je muren. Daarom worden ze in de eerste plaats bij oudere panden gebruikt.

Een schaduwvoeg ligt onderaan tegen de steen en loopt een paar millimeter naar binnen. Schaduwvoegen zorgen voor een schaduwspel op de gevel, wat de gevel een unieke uitstraling geeft. Deze manier van voegen benadrukt de horizontale lijnen van de muur.

Volant

Een volant is een soort gordijnpaneel dat alleen het bovenste gedeelte van een raam bedekt.

Voluut

Een voluut is een krul- of spiraalvormige versiering die kenmerkend is voor het kapiteel van een Ionische zuil. Kapitelen met een dergelijke versiering worden voluutkapiteel of krulkapiteel genoemd.
In de renaissance en de barok werden voluten ook wel als decoratie op de hoeken van topgevels en op consoles gebruikt. In de rococo kwamen er ook C- en S-vormige voluten voor. Deze werden doorgaans gebruikt als decoratie-elementen op muren en plafonds.

Zuilen

Dorische zuil
Een kenmerk van de Dorische zuil is dat deze geen voetstuk heeft en dat het kapiteel niet versierd is. De fries is wel versierd. De zuil is zeer statig en strak vormgegeven.

Ionische zuil
De meest opvallende kenmerken van de Ionische zuil zijn dat deze op een voetstuk staat en een versierd kapiteel bezit en dat de versiering van het kapiteel bestaat uit een dubbele volute, een krul- of spiraalvormige versiering.

Korintische zuil De Korinthische zuil is een slanke geribbelde zuil met een sierlijk kapiteel versierd met twee rijen acanthusbladeren (acanthusmotief) en vier rollen. Het wordt algemeen beschouwd als de meest elegante van de drie Griekse zuilen.

lexicon.txt · Laatst gewijzigd: 2025/08/13 20:40 door wim